Komt, laat ons voortgaan, kind'ren


Komt, laat ons voortgaan, kind'ren, want d' avond is nabij!
Het stilstaan kan licht hind'ren in deze woestenij.
Komt, sterkt opnieuw den moed, den wandelstaf geheven,
om hemelwaarts te streven! Zo wordt het einde goed.

Zij zal ons niet berouwen de keus van 't smalle pad,
wij kennen de Getrouwe, Die ons heeft liefgehad.
Vest al uw hoop op Hem! Dat ieder 't aangezichte
ginds naar de Godsstad richte: daar ligt Jeruzalem!

Moog' ons de weg vermoeien, oneffen zijn de baan,
waar scherpe distels groeien en telkens kruisen staan:
daar is geen and're weg! Wij volgen altijd verder
als schapen onzen Herder door struiken heen en heg.

Wij reizen met elkander, wij wand'len hand in hand;
d' een zij tot troost den ander op weg naar 't Vaderland.
Zijn wij als broed'ren één, geen strijd om beuzelingen,
daar eng'len ons omringen en zweven voor ons heen!

Ziet g' één uit zwakheid vallen, reikt hem de broederhand!
Men help' en schraag' steeds allen, men snoer' den liefdeband!
 Komt, sluit u vaster aan; in eigen oog de kleinste,
word' elk ook graag de reinste, op d' af te leggen baan!

Treedt moedig voorwaarts, kind'ren, de reis kort op naar 't graf!
Wij zien den afstand mind'ren, ras valt ons 't reiskleed af.
Nog slechts wat meerder moed, wat rustiger en blijder,
van aardse banden vrijer, gericht naar 't eeuwig goed!

Niet lang zal 't lijden duren, draagt nog een poos uw kruis;
wellicht slechts weinig uren, dan zijn wij eeuwig thuis:
verlost van zond' en pijn, als wij met alle vromen
in 't huis des Vaders komen, wat zal dat zalig zijn!

Een gezang, gedicht door de Duitse linnenwever (en later predikant) Gerhard Tersteegen uit de 18e eeuw.
Voor de tekst op muziek: hier klikken.